Zoë en haar klasgenootje Sophie zijn op straat aan het spelen. Als ze ieder een kant uit rennen, komt Sophie niet meer terug. Ze is spoorloos verdwenen. Er wordt gedacht dat Zoë het slachtoffer van de ontvoering zou moeten zijn omdat ze de dochter is van een schatrijke Engelse graaf.
Naar aanleiding van dit vermoeden krijgen Zoë en haar driejarige tweelingbroertjes een persoonlijke bewaker.
De rechercheur die het onderzoek leidt, is een goede bekende van graaf Matthew en zijn vrouw Anna. Hij betrekt hen bij zijn werk.
In het landhuis van Matthew en Anna is een christelijk rustoord gevestigd, waar mensen van allerlei slag komen. Zoë kan goed overweg met een oudere mevrouw die Dolly heet. Ze praat tegen Zoë op een volwassen manier en gebruikt woorden waar ik een woordenboek bij moest pakken, zoals bv. querulanten, larmoyant en meer van dergelijke woorden.
Het eerste wat me aan dit boek opviel is de titel: Sophie is kwijt. Taalkundig klopt dat niet, Sophie is zoek moet het zijn. Het is geschreven in een literaire stijl. Ik verwachtte een spannende whodunit maar dat is het niet. Het verhaal wordt geschreven vanuit verschillende personages, zelfs vanuit de driejarige tweeling die onrealistisch goed is in rekenen. Hun vader leert hun zelfs kwadraten. De tweeling vindt alles met cijfers geweldig maar de hoofdstukken over hen voegen niets aan het verhaal over de zoektocht naar Sophie toe. Het vertraagt het verhaal. Ook de vriendschap van Dolly en Zoë is een verhaal in een verhaal.